In het gezin doe ik voornamelijk de huishoudelijke taken. Ik dacht: dat doe ik er wel even bij, want een kind kan de was doen. Ik was even vergeten dat ik geen kind meer ben en de was doen is moeilijker dan gedacht. In ieder ding van stof staat een handleiding waar ik na al die jaren geen kaas van kan maken. Een paar basisregels ken ik wel: wol wil koud, rood kan niet samen met wit, maar de resterende 110 was-regels heb ik nooit geleerd. Ook de machine is een ingenieus project op zich. Hij kan ook meer dan waar ik hem voor gebruik. Op de mijne zitten zo’n 30 mogelijkheden. Ik gebruik er drie. Waar de overige mogelijkheden voor zijn weet ik niet, want ik had geen zin in de twee uur durende instructiecursus. Dus je begrijpt: ik doe maar wat. Tegenwoordig mik ik alles bij elkaar, zodat de trommel goed vol is, want dat schijnt beter te zijn voor het milieu. Zo heb ik toch wat minder last van mijn geweten, als alles uiteindelijk grijs uit de trommel komt.
Onlangs was ik een zaterdag weg. Ik belde mijn man op de terugweg. Hij had zich zo gestoord aan de troep in de hal, dat hij deze eens flink had opgeruimd. Het gordijn wat voor de voordeur hing om de winterse kou buiten te houden had hij nu eindelijk in juni afgehaald. (Oeps vergeten te doen). ‘Die onderkant van dat gordijn sleepte de hele tijd over de grond en was daardoor enorm zwart geworden. Ik heb hem in de wasmachine gedaan en goed heet gezet. Kan hij goed schoon worden,’ zei hij er nog trots bij.
Thuisgekomen haalde ik het gordijn uit de machine. Die zal in zijn levensdagen niet meer vuil aan de onderkant worden, tenzij we de deur 30 centimeter inkorten.
Onze hoop is gevestigd op onze zevenjarige zoon: hopelijk kan hij de was doen. Want mijn man kan het ook niet.