Vakantiestress: bidden voor het konijn

Als kind had ik enorme last van vakantiestress. Nee niet vóór de vakantie, maar tijdens de vakantie. Ik was vijf en mijn ouders en mijn oudere broer en zus zouden op vakantie gaan. Het was halverwege de jaren zeventig en het hele gezin ging in een te kleine auto richting Spanje. De spullen lagen overal en de achterbak was zo zwaar beladen dat de koplampen in de bomen schenen.

Mijn ouders stonden ook stijf van de stress en begonnen steevast iedere reis te bidden zodra we de straat uitgereden waren. Dat vond ik een bizar gegeven. We baden thuis nooit. Ik reken het afgeraffelde gebed voor het eten dat God amper kon horen niet mee. Mijn oudere broer en zus probeerden zich aan het bidden in de auto te onttrekken: mijn zus viel steevast in slaap zodra ze in de auto stapte en werd prompt weer wakker na het gebed. Mijn broer zette zijn koptelefoon op, wat niet mocht tijdens het bidden, maar waarop hij zei dat er nog geen geluid aan stond. Ik wilde weigeren, want ik vond het stom om in de auto te bidden, maar ik durfde niet, dus met mijn knuffel in mijn hand en wc-rollen onder mijn bungelende benen bad ik mee.

Mijn vader bad voor alle randdebielen op de weg met het verzoek of God ze een andere bestemming wilde geven dan tegen zijn auto aan zitten. Mijn moeder bad voor iedereen die ziek, zwak en misselijk thuis was of ze het nog even vol konden houden, zodat wij niet onverhoopts terug moesten keren. Daarna kwam de vraag of één van ons kinderen nog ergens voor wilden bidden. Mijn broer knikte al met zijn hoofd mee op de muziek en mijn zus maakte een mooi snurkgeluid. Ik voelde mij verplicht om ook iets te zeggen, dus ik wilde bidden voor ons konijn: dat hij nog springlevend was, als we terugkwamen. Mijn zus knipoogde in haar slaap naar me, wat ik enorm knap vond, terwijl ik wist dat ook zij in de stress zat om Witneus. En terecht!. De angst voor een eventuele dood van het konijn was niet ongegrond. Hij verbleef bij tijdens vakanties altijd bij mijn opa en die vertelde altijd vol passie over zijn strooptochten in de oorlog waarbij hij konijnen ving en vilde. En iedere vakantie keek hij met verlangende ogen naar het konijn, pakte hem aan en streek hem over zijn zachte vacht  en zei: ‘Die zal lekker smaken.’ Hij voelde nog even met zijn hand onder zijn derriere en schatte zijn gewicht. ‘Dat past precies in mijn braadpan.’

Mijn zus en ik zaten vijf weken in de stress of dat beest opgegeten was of niet. Ieder jaar was het hetzelfde liedje. En hoe wij ook probeerden om het konijn elders onder te brengen, het was tevergeefs. En ieder jaar zei mijn opa dat hij een heerlijk recept had met sinaasappelsaus.

Witneus overleed gewoon thuis, midden in een winternacht. Vreemd was het wel dat het dezelfde nacht was dat ook mijn opa overleed. Misschien hielden ze toch meer van elkaar dan wij wisten.