De Donkere Massa
Derde prijs gewonnen in schrijfwedstrijd georganiseerd door het blad VolZin. Het thema was Over de Grens. Saskia Oudshoorn had gekozen voor de grens tussen normaal en geschift zijn.
Achter de slaapkamerdeur wacht de donkere massa die haar wil opslokken. Beneden is haar man met een vreemde dame in het wit die zegt dat ze een ‘postnatale depressie’ heeft. Wat een flauwekul, ze is helemaal niet depressief! En ze is toch ook zeker niet bevallen?
Ze zeggen dat ik gek ben. Nee, dat hebben ze niet letterlijk zo gezegd, maar daar komt het wel op neer. Dus ik wil niet meer naar beneden. Ik blijf op mijn slaapkamer in bed onder de dekens. Hier is het donker, behaaglijk en niemand ziet me. Het liefst zou ik een heel groot bed willen hebben, met tien dikke dekens erop, en dan helemaal onderin kruipen zodat niemand me kan vinden. Ik ben bang voor de buitenwereld en ik ben ook bang om gek te worden. Ben ik gek? Wanneer ben je eigenlijk gek? De buurvrouw heeft zeventien katten. Iedereen noemt haar gek, maar ze is echt normaal. En nu dit, nu zeggen ze in de woonkamer dat ik mesjokke, kierewiet, een poco loco ben. Ze, dat zijn mijn man en een dame in witte verpleegsterskleding die zegt dat ze kraamverzorgster is. Geen idee wat een kraamverzorgster in mijn huis doet. Ik had ze vanochtend samen gezien toen ik naar beneden werd gelokt voor het ontbijt. De dame in het wit gaf me een boterham met hagelslag en een kop thee. Ze stelde me allerlei vreemde vragen. Geen van alle heb ik beantwoord. Nee, ik ga niet mee in dat soort geneuzel. De gekste vraag was wel of ik stemmen hoorde; ja de jouwe, dacht ik, maar ook dat heb ik voor me gehouden. Vervolgens gingen mijn man en de dame over mij praten op een manier alsof ik er niet bij zat. Maar ik zat echt heel dichtbij. Ik kon alles horen. Ik wilde zeggen dat ik hen verstond, maar ik deed het niet. Nadat ik mijn thee op had, ben ik weer naar boven naar mijn bed geslopen. Ik had ze zeker wel gehoord: de dame had tegen mijn man gezegd dat ik een postnatale depressie had. Dat is je reinste flauwekul; bij een depressie lig je toch zwaarmoedig en huilerig in bed, dat had ik niet. Ik was hooguit wat wazig en mijn hoofd zat vol met watten en ik had geen zin in moeilijke vragen, maar dan ben je niet meteen depressief. En dan dat andere rare woord: postnataal; dat kon helemaal niet, dan zou ik bevallen moeten zijn. Nou, als ik bevallen was, zou ik dat toch wel weten. Maar ik kon me niet herinneren dat ik zwanger was of überhaupt een kind wilde. Nee, de dame beneden kletste maar wat uit haar nek met haar diagnose.
En nu ben ik weer in bed en denk na over die vreemde woorden. Ergens klinkt het gehuil van een baby, voetstappen op de trap en het gehuil houdt op. Raar mens, dat ze hier een baby mee naar toe neemt. Ik kruip iets verder onder dekens. Ben ik nu gek? Ik voel me wel een beetje raar, unheimisch, van de wereld afgesneden terwijl ik er ook niet naar terug wil. Buiten mijn bed is het eng en is er gevaar, hier is het veilig. Ik probeer goed na te denken hoe het gevaar eruit ziet of ruikt, maar dat is moeilijk te beschrijven. Het is een donkere massa die langzaam naar me toe sluipt. Het is buiten de slaapkamer en ik durf niet mijn bed uit om oog in oog te komen te staan met het gevaar. En toch intrigeert het me, hoe zou het zijn om opgeslokt te worden door de massa? Zou het zoiets zijn als verdrinken? Of als opgezogen worden door een tornado? Nee, dat kan niet. Wees reëel, denk rustig na, er is geen donkere massa die je opslokt. Dit zijn rare gedachten, al zeg ik het zelf. Als mijn man en de dame in het wit van mijn gedachten zouden weten, kan ik begrijpen dat ze me een beetje vreemd vinden.
Ik moet lachen om mezelf; ik, een gestudeerde vrouw van 38 met een goede baan kan me toch niet inlaten met irreële inzichten. Het is heet onder de dekens, voorzichtig sla ik de dekens weg en ga naast mijn bed staan. Apathisch draal ik door de slaapkamer, van links naar rechts en dan weer terug. Ik doe de slaapkamerdeur niet open, dat durf ik niet. Buiten de slaapkamer is de donkere massa toch duidelijk aanwezig. Hij krabbelt aan de andere kant van de deur en doet pogingen om er onderdoor te kruipen. Mijn man en de dame praten nog steeds en er klinkt het gepiep van telefoontoetsen. Volgens mij is het de dame die haar telefoon gebruikt; ze praat, daarna is het stil en dan zegt ze weer wat. Ze spreekt mijn naam uit. Zou ik nou moeten reageren of niet? Ik doe niets, anders moet ik de deur opendoen en dat wil ik niet.
Wat is er gebeurd dat die dame in het wit hier is? Vanochtend vroeg had ik nog aan mijn man geprobeerd uit te leggen hoe ik me voelde, maar hij had alleen maar flauwtjes geglimlacht en een kus op mijn voorhoofd gedrukt met de woorden: “Ga maar rusten, daar knap je van op.” Snapte hij dan niet dat rusten niet ging; wie gaat er nu rusten met een donkere massa om de hoek die bezit van je wil nemen?
En die woorden: ‘Daar knap je van op’, wat betekenen die? Wat is opknappen en wil ik dat wel? Misschien wil ik eigenlijk wel afknappen, zou ik dat durven? Zou ik durven me te laten gaan en me mee te laten slepen door de donkere massa?
Staat de donkere massa niet gelijk aan gekte? Zou die massa echt de gekte zijn? Zou je het kunnen proeven? En wat gebeurt er dan met je? Hoe is het om gek te zijn? Misschien is het wel heerlijk. Ik kan nog steeds nadenken, dus ik ben niet gek. Ik ben normaal, maar hoe dik of dun is de grens tussen normaal en geschift? Of is de grens niet zichtbaar, zoals wanneer je van de provincie Utrecht naar de provincie Gelderland rijdt? Daar merk je ook niets van, het ziet er aan beide kanten hetzelfde uit. Misschien ben ik de grens van de gekte al over gegaan. Nee, dat zou mij nooit gebeuren, of beter gezegd, ik zou het nooit toelaten. Ik denk niet dat ik mezelf zou kunnen onderdompelen in die donkere massa, hoewel het misschien wel heerlijk zou zijn: gewoon keihard gillen, al het behang van de muur rukken en de trap met yoghurt besmeren zoals mijn dementerende tante ooit deed. Maar zoiets zou ik nooit doen, dat doen alleen mensen waarbij echt een steekje los zit. Ik kan het niet, ik durf het niet, ik durf niet over de lijn te stappen tussen normaal zijn en gek bevonden worden, maar eigenlijk wil ik het wel.
De baby begint weer te huilen en getrippel klinkt op de trap. Het moet de dame zijn, mijn man loopt altijd met twee treden tegelijk. Ik snel naar de slaapkamerdeur. Hij mag niet open. De donkere massa waait al zacht door het sleutelgat. De deurklink gaat naar beneden, de dame duwt tegen de deur en voordat ik het besef is ze binnen met de baby op haar armen. Ik wil gillen dat ze uit moet kijken dat ze de donkere massa niet achter zich aan naar binnen sleept. Ik druk mijn lichaam in een hoek van de kamer om me kleiner te maken. Misschien zien de dame en de donkere massa me niet. De dame komt naar me toe: “Wil jij je kindje vasthouden? Dat is vast fijn!” ‘Je kindje’? Ik heb geen kindje. Dat weet ik zeker. De donkere massa kruipt achter de rug van de dame vandaan en wil me grijpen. Ik spring over het bed en open de balkondeur op zoek naar veiligheid. De dame roept, de baby gaat ervan huilen. Stom mens, dat krijg je ervan als je een baby zo laat schrikken. Geren op de trap. De donkere massa kruipt om me heen. Ik weet niet waar ik heen moet, dan maar de donkere massa in de ogen kijken. If you can’t beat them, join them. “Kom maar,” mompel ik, “eet me maar op als dat is wat je wilt.” Ik spreid mijn armen om de massa te verwelkomen, laat me maar gek worden. Twee mannen in witte kleding grijpen me beet. Idioten, ik sta niet eens op de rand van het balkon. Ik voel het allemaal, ik hoor het allemaal. De donkere massa trekt zich terug, terwijl ik me er juist in onder wil dompelen. Ik probeer me los te trekken, ik wil over de grens de gekte in, maar het lukt niet. Het lukt me niet om gek te worden, ik ben niet gek, geheel niet, ik voel strakke banden om me heen, terwijl zonnestralen mijn gezicht verwarmen.